Bekendmaking
Verordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Oegstgeest
De raad van de gemeente Oegstgeest;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 maart 2023 (zaaknummer Z/21/146019/373621);
gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet en afdeling 17.2 van de Omgevingswet;
besluit de volgende verordening vast te stellen:
Verordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Oegstgeest
Artikel 2 Taak en werkzaamheden
- 1.
- 2.
- a.
- b.
- c.
- d.
adviseert de commissie op verzoek van het college in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet en in andere gevallen waarin het college een advies nodig acht in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;
- e.
- f.
- g.
- h.
adviseert de commissie op verzoek van het college over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten, te weten reclame in de openbare ruimte, voorwerpen op of aan de weg, standplaatsvergunningen en ligplaatsvergunningen.
Artikel 3 Verplichte advisering
Het college wint advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1°tot en met 3°, en onder b.
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
De disciplines die de leden in gezamenlijkheid vertegenwoordigen zijn: cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratie, landschap, ecologie, stedenbouw, architectuur en duurzaamheid. Als dat op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, onder 3° of 4°, nodig is, kan het college in aanvulling hierop andere disciplines aanwijzen.
- 6.
Artikel 8 Beraadslaging en standpuntbepaling
- 1.
De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld zijn openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig op een geschikte wijze bekendgemaakt. Indien het college – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dan dient het college daaraan klemmende redenen ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
- 2.
- 3.
Over de uit te brengen adviezen kan worden besloten in aanwezigheid van één daartoe aangewezen lid van de commissie. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument en over een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste twee leden met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg en de lokale deskundige, bedoeld in artikel 4, vierde lid.
- 4.
Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.
- 5.
Artikel 9 Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie
De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de wet de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning of over de voorbereiding van een andere beschikking onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meer daartoe aangewezen leden, of een subcommissie.
Artikel 11 Verwerking van het advies
- 1.
Het college kan eenmaal per activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd of waarvoor een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning is opgesteld een second opinion inwinnen bij een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente. Het college stelt de commissie van het voornemen tot het plaatsen van die opdracht op de hoogte.
- 2.
Artikel 13 Relatie met andere adviseurs
Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde een lid of een adviseur van de commissie draagt het college zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van die supervisor, dat kwaliteitsteam of die andere adviseur en de commissie.
De leden ontvangen een vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen overeenkomstig het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Het college kan een vergoedingsregeling vaststellen op grond waarvan de leden en adviseurs, bedoeld in artikel 10, tweede lid, een aanvullende vergoeding ontvangen
Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.
Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.
Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Oegstgeest (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.
Deze verordening is opgesteld volgens het model Verordening op de gemeentelijke adviescommissie van de VNG van september 2020.
Met de commissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet wordt de commissie bedoeld die in ieder geval tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, met betrekking tot een monument. Volgens artikel 17.9 van de wet moeten binnen deze commissie enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Volgens dat artikel moet de commissie in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een rijksmonumentenactiviteit.
"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3).
De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.
Artikel 2 Taak en werkzaamheden
Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de gemeenteraad en het college op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.
Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag om:
1°. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument
De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:
“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.
De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:
- -
- -
- -
- -
Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.
Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.
De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.
Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.
2°. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument
De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.
Overgangsrecht gemeentelijke monumenten
Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de Erfgoedverordening Oegstgeest 2017 of de Verordening fysieke leefomgeving Oegstgeest zijn aangewezen. De regels uit die verordeningen blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de Erfgoedverordening Oegstgeest 2017 of de Verordening fysieke leefomgeving Oegstgeest opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
3°. een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen
De gemeenteraad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. In de filosofie van de Omgevingswet, waarbij een integrale benadering van de fysieke leefomgeving het uitgangspunt is, zou de commissie ook kunnen worden aangewezen als adviseur voor andere aspecten dan waarin nu is voorzien. Gedacht kan worden aan groen en natuur of milieu. Zolang nog geen nieuwe gevallen in het omgevingsplan zijn aangewezen waarbij advies aan de commissie moet worden gevraagd, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort.
Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister van OCW de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit).
4°. een andere activiteit in geval het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit
Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwint bij de commissie. Daarbij kan het gaan om gevallen waarvoor de commissie nu niet is aangewezen als adviseur, zoals voor groen en natuur of milieu.
De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie
Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota.
De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot “binnenplanse” afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.
De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding beschermd gemeentelijk monument te geven).
Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.
Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.
In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:
- -
- -
- -
Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave.
De laatste zinsnede van dit onderdeel geeft aan dat ook als er geen sprake is van een projectprocedure of projectbesluit het college aan de commissie advies kan vragen in het kader van een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.
Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.
Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.
In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.
De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan).
De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.
De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om de Verordening fysieke leefomgeving Oegstgeest, Leidingverordening gemeente Oegstgeest 2017 en de Rioolverordening gemeente Oegstgeest. De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase (2029) omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordeningen advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.
Artikel 3 Verplichte advisering
Dit artikel sluit aan bij de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Verordening fysieke leefomgeving Oegstgeest verplichte advies bij gemeentelijke monumenten.
Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad het aantal leden vaststelt. Het aantal leden is ten minste drie. Dat is een minimum aantal. De gemeenteraad kan dus besluiten om meer leden te benoemen.
Dit lid geeft aan dat de leden op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.
Deze leden regelen de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratie, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). Aan deze disciplines zijn toegevoegd architectuur en duurzaamheid. Die disciplines spelen bij de advisering en vergunningverlening namelijk een steeds grotere rol. Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.
Op grond van het vijfde lid, tweede zin, kan het college in aanvulling hierop andere disciplines aanwijzen die de leden moeten vertegenwoordigen. Dat zal bijvoorbeeld aan de orde zijn als in het omgevingsplan andere gevallen worden aangewezen waarvoor de commissie om advies moet worden gevraagd.
Dit lid voorziet in het benoemen van twee lokale deskundigen als leden van de commissie. Voor een van deze leden geldt de eis van expertise op het gebied van geschiedenis en monumenten. Daarmee wordt bedoeld dat deze lokale deskundige kennis heeft van de geschiedenis van Oegstgeest en van de monumenten in de gemeente, de maatschappelijke organisaties kent en gevoel heeft bij wat er speelt in het dorp.
Dit lid zorgt voor een aanscherping van de wettelijke eis van onafhankelijkheid ten opzichte van het gemeentebestuur. Artikel 17.8 van de wet stelt slechts als eis, dat de leden van het gemeentebestuur geen lid zijn van een gemeentelijk adviesorgaan.
Dit artikel gaat over de benoeming, de benoemingstermijn, de herbenoeming van leden en het ontslag van de leden.
Artikel 17.7 Omgevingswet gaat ervan uit dat de leden van adviescolleges worden benoemd en ontslagen door de gemeenteraad. De gemeenteraad kan die bevoegdheid mandateren aan het college.
De leden van de commissie worden voor een termijn van vier jaar benoemd.
In de praktijk zal de Stichting Dorp, Stad en Land of een andere door het college aan te wijzen organisatie de leden van de commissie voordragen. Dat geldt niet voor de minimaal twee lokale deskundigen en hun plaatsvervangers genoemd in artikel 4, vierde lid (Samenstelling. De gemeente Oegstgeest draagt zelf zorg voor de werving van deze leden en hun plaatsvervangers. De Stichting Dorp, Stad en Land of een andere organisatie kan door de gemeenteraad wel worden gevraagd om hierover te adviseren. Ook andere partijen zoals de Historische vereniging Oegstgeest, kunnen gevraagd worden om te adviseren of om deze lokale deskundigen voor te dragen.
Vanwege praktische redenen is de gemeenteraad voornemens om de bevoegdheid om leden te benoemen en te ontslaan, te mandateren aan het college. Voor verhuizingen of tijdelijke vervanging van leden van de adviescommissie hoeft dan niet telkens de gemeenteraad te worden ingeschakeld om nieuwe leden te benoemen.
Volgens de VNG is mandatering van de benoemingsbevoegdheid aan het college mogelijk. De aard van die bevoegdheid verzet zich daar volgens de VNG niet tegen. Gelet op het verschil tussen delegatie en mandaat, adviseert de VNG gemeenteraden die benoeming aan het college willen overlaten, om de bevoegdheid te mandateren. Mandatering doet het meeste recht aan de centrale rol die de gemeenteraad vervult bij de onafhankelijke advisering over ruimtelijke kwaliteit in de gemeente. Het delegeren van de bevoegdheid heeft volgens de VNG niet de voorkeur. In Oegstgeest wordt dat advies van de VNG gevolgd. In deze verordening wordt de bevoegdheid dan ook niet gedelegeerd aan het college. Als de gemeenteraad besluit om de benoemingsbevoegdheid te mandateren aan het college, zal dat plaatsvinden met een mandaatbesluit. De bevoegdheid om leden te ontslaan wordt alleen gemandateerd voor zover het gaat om ontslag op verzoek van een lid zelf. Het ontslaan van leden van de adviescommissie, niet op verzoek, blijft dan een bevoegdheid van de gemeenteraad. Deze verdeling doet recht aan de onafhankelijkheid van advisering over omgevingskwaliteit.
Het derde lid ziet toe op de herbenoeming. De regels voor de herbenoeming zijn logischerwijs alleen van toepassing op de leden, niet op hun plaatsvervangers.
Het derde lid regelt schorsing en ontslag. Het is vanzelfsprekend dat leden op eigen aanvraag worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.
Volgens het vierde lid wordt na ontslag van een lid zo spoedig mogelijk een nieuw lid benoemd. Dat nieuwe lid wordt benoemd voor de resterende zittingsduur van het ontslagen lid. Dat betekent dat het nieuwe lid op hetzelfde moment aftreedt als de andere leden. Het nieuwe lid wordt dus niet benoemd voor een termijn van vier jaar.
Artikel 6 Ondersteuning van de commissie
De commissie wordt in ieder geval bijgestaan door een ambtelijk secretaris die voor de uitoefening van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig is aan de commissie. De secretaris wordt dus niet door bestuurlijke belangen geleid. Datzelfde geldt voor de ambtelijk medewerkers die de commissie of de secretaris ondersteunen.
In de wet is geen termijn gesteld waar binnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn. In dat geval geldt een termijn van twee weken.
Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).
Artikel 8 Beraadslaging en standpuntbepaling
Dit lid is een nadere uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.
Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Anderen hebben geen spreekrecht.
Het spreekrecht is van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de commissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. De regeling van dit spreekrecht wordt opgenomen in het reglement van orde (zie artikel 12).
De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient.
Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).
Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.
Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.
Artikel 9 Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie
Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een of meer leden, al dan niet in een vaste samenstelling als subcommissie. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies. Een goede omschrijving van de volmacht is nodig om aan het advies een doorslaggevende betekenis toe te kennen. Dit kan worden opgenomen in het reglement van orde (artikel 12). Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).
De commissie kan ervoor kiezen de volmacht te beperken tot de plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Een ruimere volmacht is mogelijk indien de betrokken leden of de subcommissies volledig beschikken over de professionele deskundigheid die in een specifiek geval nodig is voor de advisering (bijvoorbeeld deskundig op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratie, landschap, stedenbouw, architectuur en duurzaamheid). Ook hier blijft gelden de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).
Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan ingevolge het derde lid op uitnodiging van de commissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.
Deze regeling sluit aan op de gegroeide praktijk, waarbij de commissies afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).
Artikel 11 Verwerking van het advies
Dit lid ziet toe op het vragen van een second opinion aan een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente in geval het college zich niet kan verenigen met het advies van de commissie. Om oneindig ‘shoppen’ te voorkomen is dit slechts één keer toegestaan per activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd of waarvoor een ontwwerpbesluit voor een omgevingsvergunning is opgesteld.
Een advies van de commissie dat voldoet aan de wettelijke eisen van zorgvuldigheid en motivering als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet, behoeft in beginsel geen nadere motivering. Een nadere motivering is wel vereist in geval een aanvrager of een derde-belanghebbende een contra-advies heeft overgelegd, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies in strijd is met de geldende beoordelingscriteria (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI2952).
Dit lid is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie voortdurend inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.
De commissie stelt een reglement van orde vast. Dat reglement moet worden goedgekeurd door het college.
Dit lid geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen.
Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Dat kan als bijlage bij deze verordening, of als aparte bekendmaking met een goede verwijzing naar deze verordening.
Artikel 13 Relatie met andere adviseurs
Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie.
Dit artikel regelt een vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen overeenkomstig het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Het college kan een vergoedingsregeling vaststellen op grond waarvan een aanvullende vergoeding kan worden verstrekt aan de leden en de adviseurs, als bedoeld in artikel 10, tweede lid.
Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de gemeenteraad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente.
De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de gemeenteraad. In de gemeentelijke evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn. Daarnaast wordt de werking van deze verordening ten minste éénmaal in de vier jaar samen met de commissie geëvalueerd.
Dit artikel regelt dat aanvragen ingediend voor het in werking treden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.
Artikel 17 Intrekking oude regeling
Met dit artikel wordt de Verordening op de monumentencommissie ingetrokken.
Artikel 18 Wijziging Verordening fysieke leefomgeving
In de artikelen 6.1, 6.2 en 6.3 van de Verordening fysieke leefomgeving Oegstgeest wordt verwezen naar de Verordening op de monumentencommissie. Die verwijzingen worden omgezet naar verwijzingen naar deze verordening.
Verder vervalt paragraaf 6.1.2 waarin de welstandscommissie is geregeld.
Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening. Deze verordening treedt tegelijkertijd met de Omgevingswet in werking. Naar verwachting is dat per 1 januari 2024.